De terugkeer van de ijsvogel

 

Door Alfons Wenker

 

Het voorjaar was laat gekomen. Luid geroep vulde het luchtruim, toen van de kant van de windmolen brandgansen aan kwamen vliegen. “Eindelijk!” riep Geert. Al twee weken speurde hij vanuit de boot het zwerk naar hun af. De dode rivierarmen boden een ideale plek om na de lange reis vanuit het zuiden weer op krachten te komen. Hun formatie loste zich op boven de weiden. Met zacht fluitende vleugels gleden de bont gevederde vogels naar beneden, landden en klapten hun vleugels in. Voorzichtig liet Geert de boot naar de oever drijven. 

Op de weg naast de akker stopte een auto. Een man met witte haren stapte uit en keek om zich heen. Geert was heel verbaasd. “Mijn hemel, is dat mijn oude vriend Hannes?” ging het door hem heen. “Waar komt die vandaan?” Onmiddellijk dacht hij weer aan beelden van vroeger. Was dat werkelijk vijfenzestig jaar geleden?

 

Hannes was met zijn ouders uit de oostzone, zoals de DDR destijds werd genoemd, gevlucht. Hun pension “Villa Strandperle”,  dat ze op het eiland Rügen exploiteerden, was door de overheid  opeens geconfisqueerd. De familie werd gedwongen, zich in het achterland te vestigen. Nog in die nacht waren zij gevlucht naar het westen. 

 

Op een dag hadden de ouders met hun kinderen hier gestaan in een dorp aan de nederlandse grens. Hannes had op de volksschool naast Geert gezeten en was snel zijn beste vriend geworden. Zijn vader had het leegstaande dorpscafé overgenomen. De dorpbewoners waren  eerst sceptisch geweest, maar verheugden zich er dan toch uiteindelijk weer op een ontmoetingsplek te hebben. Hannes bouwde het later uit met een zalencentrum. 

Veel later, toen zijn eigen kinderen al groot waren, had hij Geert over zijn droom verteld. Ooit wilde hij terugkeren naar de plek van zijn jeugd. Hij vertelde over zijn heimwee naar de Oostzee kust met haar duinen en scheefgegroeide pijnbomen. Vijf jaar geleden, toen Hannes vrouw na een lang ziekbed was overleden, stond de verhuiswagen voor het dorpscafé. Hannes had zijn bedrijf kort daarvoor verkocht. De avond voor vertrek had hij een groot afscheidsfeest gegeven. Het hele dorp was verschenen, menigeen had een traantje weggepinkt.

 

Met twee krachtige slagen voer Geert de oude houten boot naar de oever en bevestigde deze aan de paal, die zijn grootvader hier lang geleden had geplaatst. Via een voetpad bereikte hij de weg naast de akker. Stilzwijgend schudden de oude mannen elkaar de hand. “Tja, daar ben ik weer,” begon Hannes het gesprek, “en deze keer zal ik blijven,” vervolgde hij. “Ik ben ongetwijfeld zeer naïef geweest. Ik dacht, dat ik de tijd terug kon draaien. Natuurlijk was mijn geliefde Oostzee er nog en mijn zoon heeft de prachtige oude villa van mijn ouders aan de strandpromenade teruggekocht. Er zijn sauna’s en baden ingebouwd, alle kamers zijn prachtig gerenoveerd. Allemaal heel sjiek.” 

Hannes zuchtte. “Maar eigenlijk staat alleen de voorgevel er nog. Aan de promenade staat de ene boetiek naast de andere; haute couture voor de fine fleur. Dat is mijn wereld niet meer.” Hannes schudde zijn hoofd. “Wat heeft het voor zin, terug te keren als de omgeving niet meer klopt en de mensen mij daar vreemd zijn? Ik heb het rustige landschap van hier, aan de grens met zijn zacht vliedende rivier nodig en de mensen, die daarbij horen.“ Hannes lachte. “Zelfs het plat heb ik gemist. Morgen ga ik op zoek naar een woning.” 

 

“Ik zal je helpen,” zei Geert, “maar voordat we dat doen, zal ik jou morgen in alle vroegte iets moois laten zien. Jij kent toch de bosschage bij de zandbank?” 

 

“Ja, natuurlijk, daar heb ik als kind vaak gezeten, als de andere kinderen mij weer eens op stang hadden gejaagd, omdat ik geen plat kon praten. Is er daar iets nieuws?”

 

“Dat kun je wel zeggen,” zei Geert. “Wacht maar eens even af! Tot morgen,” zei hij terwijl hij naar zijn auto liep. Zijn vriend hief kort zijn hand, zonder zich om te draaien.

 

Dauwdruppels glinsterden in het licht van de opkomende zon. De rivier, die door de weiden meanderde had aan de bosschage aan de oeverkant geknabbeld. De wortels van een oude zwarte els waren blootgelegd. De twee mannen keken om zich heen. Blad van de els en de wilg probeerde aan de modder voorbij te komen. Een deel van de oever was ingestort; een smalle zandbank werd met water omspoeld. Hannes spitste zijn oren, toen hij vanuit het ven het aanzwellende geluid van de wulp hoorde. “Mooi, dat die er allemaal nog zijn,” fluisterde hij. “Ik vreesde al dat alles was verdwenen.” 

“In tegendeel,” zei Geert, “de rivier heeft hier haar oorspronkelijke loop terug gekregen. Als we geluk hebben, zien we zelfs nog een oude bekende, die ook is teruggekeerd.”

 

Hannes zag hem als eerste. Met zijn ogen op het water gericht, zat de kleine bonte vogel op een oude paal middenin het water. Blauwe strepen en puntjes tekenden zijn blauwgroene veren. Hij keek op en toonde zijn lange spitse snavel, zijn witte keel en roestbruine borst. Plotseling sprong hij op en spreidde z’n korte, bonte vleugels. Hij volgde de bocht van de rivier, maakte zich lang, boog kop en hals en dook in het water. Het water spatte omhoog toen de bonte visser met krachtige slagen van zijn vleugels weer boven kwam. Hij vloog een rondje en landde weer op de paal in de stromende rivier. Het schokkende kokhalzen gaf aan dat hij wat had gevangen. Met een “titi-titi” vloog de vogel onder de overhangende tak van een omgevallen wilg door, hij ging zitten en verdween in zijn broedplek.

 

“Die moest ik je laten zien,” zei Geert, toen de mannen weer durfden te spreken. “Sinds wanneer is hij er weer?” wilde Hannes weten. “Die heb ik dertig jaren geleden voor het laatst gezien.” “Tja, nadat de oude rivierarm weer was aangesloten op de rivier en zo zijn bocht terug had gekregen, is het leven teruggekomen. Ook heeft men op sommige plekken de oever afgebroken en op andere plekken nieuwe bosschages laten ontstaan,” verklaarde Geert. “Toen duurde het niet lang meer voordat de ijsvogel terug was. Hij is hier weer in zijn oude omgeving.” Hannes grijnsde. “Dan heeft hij meer geluk gehad dan ik. Maar dat doet er niet toe. Nu weet je waar je mij vroeg in de morgen kunt vinden.” 

 

 

Geert gaf zijn vriend een por in de zij. “Kom mee! We gaan bij mij eerst een kop koffie drinken. En vanavond kom je langs voor een biertje en een borrel.” Hannes knikte en wees naar de oever, waar eerst een spitse snavel en daarna een kleine bonte kop uit het nest tevoorschijn kwam. “Natuurlijk. Onze terugkeer moet toch worden gevierd!” zei hij lachend.