Het kind in de mist

 

Door Christiane Bardenhorst

 

Ansgar wierp zijn hengel uit en vroeg zich wel voor de honderdste keer af, waarom hij bij deze mist was gaan varen met zijn roeiboot. Hier was de Vecht behoorlijk smal. Toch kon hij zelfs de bosjes aan de oever niet meer zien. Zijn familie moest te eten hebben en een dag zonder vangst kon Ansgar zich niet permitteren. Morgen was er weekmarkt, waar zijn vrouw Erna de vers gevangen vis; donderpadden, forellen of prikken verkocht. Daarvan leefden ze.

 

Ansgar nieste en trok de mantel wat dichter om zich heen. Deze weerde het vocht enigszins, maar de kou drong er door en Ansgar had het koud. Hij dacht aan zijn verwarmde blokhut, een stuk verderop aan de rivier. Daar knapperde nu ongetwijfeld een heerlijk warm vuurtje en bereidde Erna de maaltijd. Een dampende kop soep zou hem lekker opwarmen. Daar verlangde hij nu naar.

 

“Papa”

 

Was dat een kind? Door de zachte stem schrok Ansgar op uit zijn gedachten en instinctief keek hij om zich heen. Natuurlijk zag hij niets in de mist. Een klein stukje verder leek de mist echter  licht te bewegen, alsof daar iets was. Iets dat er zojuist niet was geweest. Een kleine schaduw tekende zich af.

 

“Papa”

 

De kinderstem werd luider en dwingender. Ansgar wreef zich in de ogen. Zijn zintuigen namen een loopje met hem. In deze mist, waarin geluiden vervormden en verdwenen en waar heel gemakkelijk schaduwen en spoken opdoken, die er in werkelijkheid niet waren. Misschien was die schaduw slechts een boompje?

 

“Papa”

 

Hij probeerde de stem met zijn handen weg te jagen, zoals je dat met een lastige vlieg doet. Maar ze verdween niet en kwam telkens terug. Geconcentreerd liet hij de roeiboot met de stroom in de richting van de schaduw drijven. Het was ongetwijfeld slechts een boompje, dat aan de oever stond. Dat kon niet anders.

 

Plotseling dook net voor hem de gestalte van een klein blond meisje op. Haar gezicht vlak voor hem, met een starre blik en grote angstige ogen. Ansgar roeide terug en onderdrukte een schreeuw. 

 

De boot wankelde gevaarlijk. De hengel glipte weg en viel in het water. Hij zag niet meer, hoe het water deze stroomafwaarts voerde. Hij zag alleen dat de onheilspellende, kleine gedaante zich niet bewoog en hem star aanstaarde. 

 

De blauwe ogen kon hij, ook bij dit slechte zicht, duidelijk waarnemen. De slanke postuur van het meisje in de witte jurk herinnerde Ansgar aan zijn kleine dochter Petra. 

 

“Papa, help mij!”

 

De stem trof Ansgar diep en emotioneerde hem hevig. Paniek maakt zich van hem meester. Hij moest meteen naar huis. Iets klopte er niet.

 

Ansgar greep de peddels en wendde de boot. Hij moest naar huis! Hij roeide zo snel het ging met een knoop in zijn maag, alsof hij te laat zou kunnen komen. Te laat waarvoor eigenlijk? Dat deed er ook niet toe. Hij had geen tijd, hij moest opschieten. Het was niet ver.

 

Terwijl hij roeide als een bezetene, trok de mist wat op. Zo waar een paar zonnestralen. En nu zag hij het; Erna zwaaide in paniek, schreeuwend met haar armen. Hulpeloos stond ze op het houten bruggetje voor hun hut. Het water kolkte voor haar voeten. Waren dat armpjes, die wild om zich heen sloegen en in het water spatten? Was dat zijn dochter, die daar aan het verdrinken was?

 

Onmiddellijk gooide Ansgar zijn mantel uit en sprong in het ijskoude water. Met een paar snelle slagen, die een eeuwigheid leken te duren, bereikte hij het meisje en hield haar vast. “Erna, die tak!” schreeuwde Ansgar. Zwaaiend en spetterend wees hij naar de lange berkentak, die aan de oever lag.

 

Erna reageerde, alsof ze plotseling uit een nachtmerrie wakker werd, ze pakte de tak en reikte deze aan Ansgar, zodat hij zich eraan kon vastklampen. Met vereende krachten lukte het  hem en zijn dochter uit het ijzige water te komen.

 

Ansgar legde de kleine meid op het bruggetje. Ze begon meteen te hoesten en te kokhalzen. Bibberend klemde ze zich aan haar moeder, die van opluchting begon te huilen. Ook Ansgar kon zijn tranen niet langer bedwingen. Bevend door alle inspanning en opluchting nam hij zijn vrouw en dochter in de armen. “Petra, mijn Petra.”

 

De volgende dag sjokte Ansgar langs de oever van de Vecht en zocht de plek waar de gedaante aan hem was verschenen. Door de mist kon hij zich maar moeilijk herinneren, waar dat moest zijn geweest. Zijn hengel, die hij jammer genoeg was verloren, had hij afgeschreven. Die was zeker al ver weggedreven. 

 

Hij zou in de komende dagen in de stad een nieuwe moeten kopen. Zijn aandacht werd getrokken door een bijzonder grote en prachtige wilg, die hij al vaker had bewonderd als hij er met zijn bootje aan voorbij was geroeid. Een onbestemd gevoel trok hem er naartoe. Langzaam, bijna ingetogen liep hij er heen. 

 

Aan de voet van de wilg zag hij het; een kleine, verweerde steen, een gedenksteen. Dat was zeker een graf. “Hier rust Petra, geboren 1835, gestorven 1843. De Vecht heeft haar genomen.” 

 

 

Dit meisje was niet ouder geworden dan 8 jaar. Ze heette Petra, net zoals zijn dochter. Hij besloot, dat zij zijn schutspatroon zou worden. Een koele wind kwam op. Ansgar rilde. Hij trok de mantel wat dichter om zich heen.