Mein Freund

 

Door Janko Ekkel

 

De laatste woorden van zijn moeder vlogen in hetzelfde tempo voorbij als de razendsnelle bommenwerper die op driehonderd meter boven hem vanuit Duitsland de grens overvloog.

 

Dirk lag bovenaan de schuin aflopende oever van de Vecht, tussen vijf enorme eiken die daar al meer dan honderd jaar stevig verankerd stonden. Zijn angstige blik afwisselend gericht op de Vecht en dan weer op het bos aan de andere kant van de zandweg. De Vecht, met het kabbelende water lag aan zijn voeten. Een hooivork in zijn handen, die de houten steel daarvan al uren tegen zijn wollen jas hielden gedrukt, de tanden naar beneden wijzend.

 

Nog steeds niets …

 

In het schijnsel van het maanlicht keek Dirk gebiologeerd naar de toppen van de bladerloze bomen boven hem. De toppen die zachtjes heen en weer gingen, als de slinger van een penduleklok.

 

Het geluid van de wind – die zich een weg probeerde te zoeken door de toppen van de bomen – werd voor even opgeslokt door het geronk van de bommenwerper. Ergens klonk het hem als muziek in de oren, net als al die andere geluiden om hem heen. Het geronk, de pendule, het kabbelende water. Voor even was hij weer thuis. 

 

‘Ik moet gaan, moeder.’

 

‘Doe wat je moet doen jongen, maar …’ Ze keek haar zoon aan, nam zijn gezicht tussen haar eeltige handen, sloeg met haar linkerhand de bezwete zwarte slierten haar over zijn hoofd en schokschouderde. De vragen, die ze hem de afgelopen week al vele malen had gesteld hield ze nu voor zich. Haar linker ooglid trilde op het moment dat ze verder sprak. 

 

‘… denk aan je vader. Ook ik heb geen idee wat hij in zijn schild voert, dat weet je.’ 


Dirk werd wakker door de stilte om hem heen. De miljoenen sterren – die door de takken van de bomen de heldere maan vergezelden op hun reis door de tijd heen – bewogen van links naar rechts. Sterren die meevoerden met de stroom traanvocht in zijn ogen. De toekomst tegemoet, de toekomst die niemand kan voorspellen. Dirk knipperde net zolang met zijn ogen totdat de stroom was opgedroogd. Al die tijd zijn handen stevig om de greep houdend.

 

De bommenwerper was gestopt met praten, de wind was gaan liggen. Een doodse stilte heerste over de nacht, zelfs het water was gestorven. Hij voelde hoe de kracht uit zijn lijf de grond inzakte en was nog steeds bang, bang om op te staan, bang om te doen wat hij moést doen. Hij had er zich een voorstelling van geprobeerd te maken. Had het in gedachten al ontelbare keren herhaald. Hoe ging hij het zijn moeder vertellen? Hoe breng je de dood in huis? Hij moest terug, terug naar huis, maar ergens had hij nog hoop. Hoop, die de laatste uren steeds zwakker werd. Maar toch …

 

Elders was die verdomde oorlog afgelopen. De oorlog, die vijf jaar geleden als een storm was begonnen en was uitgegroeid tot een ware orkaan die alles op zijn pad vernietigde en maar niet uit wilde razen. Toch begon die orkaan voorzichtig zijn kracht te verliezen. Hier, aan de westkant van de Vecht zou dat ook zo moeten zijn. Maar Dirk geloofde er niets van. Hij had vragen. Vragen waarvan hij op de meeste een antwoord had, maar waarbij één vraag onbeantwoord bleef. En dat was de vraag die inmiddels doordrenkt leek van bloed, van verwantschap, zijn eigen bloed. Zijn vader, Kees.

 

‘Er zijn ook Duitsers die deze oorlog nooit hebben gewild jongen, geloof me. Houd dat in gedachten bij wat je te doen staat.’

 

Hij keek zijn moeder aan. Haar bruine ogen leken door de donkere kringen rondom nog dieper te liggen. Het vuur in de haard knetterde en werd onderbroken door het sissen van het natte hout. De geur van naaldhout drong diep zijn neus binnen. Hij omarmde zijn moeder om haar middel, drukte zijn gezicht tegen haar borst, snoof haar geur op en voelde de sieraad die ze onder haar blouse droeg. Het sieraad, dat ze gemaakt had van het glas van het neergestorte vliegtuig op 6 juli 1941 te Slagharen.

 

Een aantal kilometers stroomopwaarts bevond zich de Duitse grens. Daar, waar zijn vader hem over had verteld, maar waar zijn moeder geen weet van had.

 

Terwijl hij nog steeds aan haar laatste woorden dacht, hoorde hij ineens hoe fluisterende stemmen de stilte verbrak. En aan de overkant van de Vecht doemde iets op. Zijn greep verslapte, uit zijn mondhoeken kwam slijm, hij ontspande zich, legde de hooivork naast zich neer en probeerde zich voorzichtig om te draaien. Dirk veegde zijn mond af aan de binnenkant van zijn arm.  Zijn vermaakte jas rook naar wat ooit zijn moeders manteljas was. Zijn tenen tintelden in zijn klompen, het vestjasje van schapenwol kriebelde. Met zijn rechterhand omklemde hij de greep van de hooivork en kwam voorzichtig overeind. Verscholen achter de stam van een eik wist hij zeker dat zijn gevoel hem niet in de steek zou laten, hoe jong hij ook nog maar was. 

 

Naarmate het dichterbij kwam, werden de contouren van een sloep steeds duidelijker. Dé sloep waar hij al die uren op had gewacht. Hoop doet leven.

 

‘Het komt goed moeder, dat beloof ik je. En ik … ‘ Zijn moeder onderbrak hem en wendde haar blik af richting de open haard. Het licht van het vuur danste op haar gezicht. ‘Beloof niets wat je niet waar kunt maken.’

 

Toch deed Dirk het. ’Ik kom terug.’

 

‘Dat zei je vader ook. En die is nu al meer dan een week weg.’

 

Dirk’s gedachten gingen terug naar het moment waarop hij zijn vader voor het laatst had gesproken en twijfelde nu of hij zijn belofte moest verbreken. Hij zag en voelde het verdriet van zijn moeder die tegenover hem stond.  

 

De silhouetten van twee volwassenen waren duidelijk zichtbaar in het licht van de maan. De voorste persoon was aan het roeien. De achterste stond rechtop, had een helm op en hield een lang voorwerp vast, dat naar voren was gericht, op de man die aan het roeien was. Gezien de vorm, de lengte en de manier waarop deze persoon het voorwerp vasthield wist Dirk vrijwel zeker dat het een vuurwapen moest zijn. Plotseling haalde de achterste persoon iets uit zijn jas, bracht het naar zijn mond en zei iets onverstaanbaars. De ruimte tussen de achterste en de voorste persoon was zo’n twee meter, waarop Dirk de totale lengte van de sloep schatte op ongeveer vier meter. De riemen kliefden zich bijna geruisloos een weg door het water.

 

Dirk’s hart sloeg een paar slagen over op het moment dat de sloep dicht genoeg was genaderd om te zien wie de voorste man was die de riemen in handen had. En, hoewel hij er enigszins op voorbereid was, had hij toch nog even de stille hoop dat de achterste man zijn vader was.

 

Dirk zag nu duidelijk het magazijn dat onderuit stak en herkende het wapen. Een machinepistool van de Duitse Wehrmacht. De man die het pistool in zijn handen hield, herkende hij niet. De man bleef het wapen naar voren houden, gericht op de roeier. Waar Dirk’s hart zo van tekeerging was de complete scene die zich voor hem afspeelde, want de voorste man, die blijkbaar onder schot werd gehouden herkende hij wél.  Het was zijn vader.

 

‘Dirk, luister. Ik ga je dit als man tot man vertellen. Ik ga iets doen wat niemand mag weten. Het kan me mijn léven kosten, maar ik moét het doen. Ook je moeder weet niet wat ik ga doen. Niemand weet het en niemand mág het weten. Geen enkele Hollander. En als de Duitsers er achter komen dan zijn ook jullie niet veilig.’

 

Dirk zat met betraande ogen tegenover zijn vader aan de keukentafel en keek met gevouwen handen op tafel door het keukenraam. Een mok met inktzwarte koffie stond te dampen op tafel. Hij wist dat hij alleen maar kon en mocht luisteren. De westenwind sloeg de regen tegen het raam.

 

‘Laat ik het zo zeggen, Dirk. Het is voor volk en vaderland. Beloof je me dat je het voor je houdt? Ik zeg je dit in vertrouwen. Over precies een week kom ik terug. Maar, luister, ook dát weet zelfs  moeder niet,’ herhaalde hij nog een keer. Dirk zweeg. Hij en zijn vader, vrienden voor het leven.

 

‘Over precies een week wil ik dat je naar de oever van de Vecht gaat, bij De Haandrik. Zorg dat je mij dan kunt vertellen of de kust veilig is of niet. Overal zijn verraders. Zelfs aan het einde van deze rotoorlog. Jij hebt niets te vrezen, zolang ik niet gepakt ben. Vertrouw daar op. Om twaalf uur die nacht zou ik aan moeten komen. Hoe, dat zal je vanzelf zien. Ook dáár kan ik niets over zeggen. Hier heb je een kaart.’ Dirk voelde de kaart tegen zijn gevouwen handen, draaide zijn hoofd weer terug en keek naar de kaart die voor hem lag.

 

De dikke wijsvinger van zijn vader wees de plek aan. Hij nam de kleine handen van zijn zoon in zijn grote handen en hield ze stevig vast. ‘Wacht daarna niet te lang, als je mij na een uur nog niet hebt gezien moet je teruggaan naar je moeder en tegen haar zeggen dat je vader nooit meer …’ Hij slikte, nam een slok van zijn koffie en slikte nog een keer.

De sloep bereikte de kant. Dirk stond achter de stam van de dikke eik. Zijn hooivork naar beneden gericht. Hij bespiedde beide mannen vanachter de dikke eik en trilde over zijn hele lijf. 

 

‘Raus, schnell,’ zei de man met de helm. Zijn vader gooide de riemen op de wal, pakte het koord dat aan de sloep vastzat, sprong uit de sloep en kwam te vallen op de schuine helling. Hij krabbelde overeind en trok met veel kracht aan het koord zodat de sloep vast kwam te zitten op de oever. Vervolgens stapte hij de sloep weer in, boog zich voorover en tilde iets op, wat leek op een opgerolde slaapzak. Op het moment dat hij overeind kwam nieste hij, draaide zich om en stapte uit de sloep. De man met de helm kwam in beweging, stapte uit de sloep en liep behendig de helling op.

 

Nu stonden ze nog maar vijf meter bij Dirk vandaan. Zijn vader met de rol in zijn arm, stevig tegen zijn borst gedrukt, met kort daarachter de man met de helm. 

 

‘Voraus,’ zei de Duitser. 

 

Dirk zag de spanning op zijn vaders gezicht, die door het heldere maanlicht duidelijk leesbaar was. Een gezicht dat glom van het zweet. Hij moést toeslaan, maar angst overviel hem. Hij wist bijna zeker dat zijn hart hoorbaar was. Hij trok zijn hoofd terug, ogen samengeknepen, handen stevig om de greep van de hooivork. Rechterhand bovenaan de greep, linkerhand onderaan. Hij telde de seconden af in zijn hoofd, opende zijn ogen en luisterde naar de voetstappen door het gras: vijf … vier … drie … twee … één …

 

Dirk liet eerst zijn vader voorbijgaan en kwam toen tevoorschijn. Hij hief de hooivork schuin omhoog en zag de geschrokken blik van de man, die stokstijf bleef staan. Net voordat hij wilde steken hoorde hij de stem van zijn vader. ‘Nee!’ Hij stopte en zag in het schijnsel van de maan een kruisje op de borst van de man opdoemen, direct gevolgd door het geluid van iets waar hij nog maanden over zou dromen. Verwarring, zijn vader, een Duitse man, samen. Hij keek om, naar waar het geluid vandaan kwam en zag zijn vader staan met de rol in zijn arm. De rol die geluid maakte. Op datzelfde moment pakte de Duitser de steel van de hooivork krachtig beet. 

 

‘Dirk.’

 

‘Pa.’

 

Vol ongeloof stond Dirk zijn vader aan te staren. Keek van zijn vader naar de rol, die deze nu van zich afhield en omdraaide, en als een trofee voor zich hield. In de rol lag een baby te huilen.

 

Vlak naast zich hoorde Dirk de stem van de man met de helm. ‘Dirk, mein Freund, es ist vorbei. Der Krieg ist beendet, ab heute sind wir Freunde. Der Sturm ist untergegangen.’ Dirk hoorde het, maar bleef zijn vader aankijken. ‘Dirk, jongen … dit kindje heeft de oorlog overleefd, hoe jong het ook nog maar is. En, geloof me, dit Hollands kindje, zonder vader en moeder, mag nu opgroeien in vrede. De geheime reddingsactie heeft levens gekost, maar ook een leven voortgebracht. De bevrijding van dit kind betekent ook het einde van de oorlog hier, zoon.

 

Achter zich hoorde Dirk het geluid van een voertuig naderen dat snel dichterbij kwam. Hij keek zijn vader aan, die een glimlach van oor tot oor had. 

 

‘Kom, we moeten gaan. Ze komen ons halen.’

 

Dirk stond met open mond zijn vader aan te kijken. ‘Ze?’ De baby was opgehouden met huilen. 

 

‘Ja, de Canadezen.’ Zijn vader liep naar de Duitse soldaat, die de steel van de vork losliet, zijn pistool om de schouder hing en de baby overnam.

 

Twee lichten doemden op en verblindden voor even de mannen aan de waterkant. Het voertuig stopte eventjes, draaide een kwartslag en hield stil. De enorme banden rookten, terwijl de koepel met kanon en boordschutter dreigend hun kant opdraaide. De schutter keek met een vragende blik naar Dirks vader, die knipoogde en salueerde, waarop de schutter hetzelfde deed. ‘Hello guys, thanks for saving the baby, get in.’

 

 

Dirk gooide de hooivork van zich af, liep naar zijn vader en omhelsde hem. Tranen welden op. Zijn vader nam zijn hoofd tussen zijn handen, keek hem aan en zei: ‘De storm die hier vijf jaar heeft geduurd, is eindelijk gaan liggen, Dirk.’