Tussen de tijden

 

Door Martina Rens

 

Deze keer was de hond onder aan de oever aan het wroeten. Het waterpeil stond buitengewoon laag. De langdurige droogte had ervoor gezorgd dat de Vecht in een smal beekje was veranderd met aan beide kanten een brede kiezelrand.

 

Het was hoogzomer en Svenja ging daarom, anders dan gewoonlijk, in de vroege ochtenduren  wandelen met haar hond.

 

Ze slenterde langs de veldweg.  Haar hond Minna  zag ze alleen even als deze boven het hoge gras tussen de Vecht en de weg opdook om te controleren of haar baasje er nog was. De speurneus had een nieuwe hobby: muskusratten opsporen. De rivieroever leek wel een Emmentaler kaas met al z’n gaten. Nu het water in de Vecht zo zorgwekkend laag stond, werd de omvang duidelijk.  De knaagdieren waren een plaag geworden, zo hier en daar was de oever al ingestort. De hond deed haar best om een bijdrage te leveren aan het bestrijden van deze schadelijke beesten en bleef enthousiast en onvermoeid graven. Het lukte haar weliswaar niet  een volwassen exemplaar te vangen, maar soms lukte het haar een nestje met jongen uit te graven. Dat ging vandaag gepaard met enthousiast geblaf. De met modder besmeurde hond kwam aangerend en maakte Svenja duidelijk dat ze mee moest komen om haar vondst te bewonderen.

 

“Zullen we eens even kijken wat jij hebt gevonden?” vroeg Svenja haar hond die al weer enthousiast terugliep naar de oeverkant. Zelf nam ze het smalle voetpad, dat naar het water leidde. In een kleine inham, daar waar een deel van de oever was ingestort, zag ze sporen van een aantal verschillende dieren.

 

Gelukkig was de oever door Minna’s gewroet niet verder ingestort. Svenja hield zich vast aan de wortels van een boom, die tegen de steile oever groeide. Ze zette eerst haar ene en vervolgens haar andere voet in het mulle zand, langs de bosschage naar beneden en boog zich voorzichtig naar voren. De hond stond kwispelend en afwachtend naast haar.

 

Het uitgegraven nest, van gedroogde mos, was leeg. Svenja zette nog een stap naar beneden en verloor haar evenwicht. Instinctief greep ze om zich heen, maar viel in het zand en gleed naar beneden. Ze stond op en klopte het zand van haar af. Door haar actie was een deel van de bosschage losgeraakt. Ze wilde net weer richting voetpad klauteren, toen ze vanuit haar ooghoek iets roods zag glimmen, dat haar aandacht trok. Nieuwsgierig draaide ze zich om. In het mos van het nestje zag ze opnieuw iets glinsteren. Met de neus van haar schoen duwde ze het mos uit elkaar. Een robijnrood stukje glas kwam tevoorschijn. Voorzichtig pakte Svenja het glazen voorwerp op. Ze veegde het schoon aan haar T-shirt en hield het tegen het zonlicht. Het stukje glas verspreidde in de zon een bloedrode kleur.

 

Svenja voelde ondanks de warme kleur een rilling door haar heengaan. Haar hond jankte zacht. Vervolgens begon ze te grommen en trok zich met ingetrokken staart langzaam
terug.

 

Een lichte duizeling overviel Svenja. Opeens had ze het gevoel niet langer alleen te zijn. Ze voelde het klamme zweet in haar nek en haar hart bonkte in haar keel. Met het stukje glas tegen haar borst gedrukt, draaide ze zich angstig om.

 

Voor haar stond een man. Svenja begon bijna te lachen, want hij zag er uit als een kopie van Merlijn; een oude man met lange witte haren, een lange baard, een wijde donkerblauwe mantel en een punthoed. Zijn handen hield hij verborgen in de mouwen van zijn mantel. Een paar oplettende, donkere ogen keken haar vriendelijk aan.

 

Dat droom ik nu toch, dacht Svenja, terwijl ze een stap naar achteren deed. Minna gromde nog steeds. “Uhm, goede morgen. Ik ben Svenja; Svenja van den Burg. Weet u niet meer waar u bent?” vroeg ze beleefd.

 

De oude man maakte een kleine buiging. “Goedemorgen, mevrouw Svenja van den Burg. Men noemt mij de Vechtgeest, Druïde te Arkel. U heeft mij geroepen en ik ben gekomen, hoedster van de vuursteen.”

 

“Luister, mijnheer Vechtegeest, druïde te Arkel. Ik heb u niet geroepen en ik weet ook niet van welke vuursteen ik de hoedster zou moeten zijn. Als u de weg kwijt bent en naar Arkel wilt, woont u zeker op hoeve Scholten-Meilink. Dat is niet ver hier vandaan. U moet gewoon hier boven de weg op en vervolgens links aanhouden. Na ongeveer 500 meter komt u van de veldweg op de straat, die leidt naar de hoeve.” Svenja
lachte naar de rare snuiter, die eveneens zijn voorhoof
fronste, en vroeg: “Moet ik misschien met u meelopen?”
De oude man lachte en zei: “Wat u wilt, hoedster van de
vuursteen. Ik ken die boerderij niet, maar ik wil u graag een plezier doen. Al is het eeuwen geleden, dat ik werd geroepen.”

 

Hij had zonder enige twijfel een zonnesteek opgelopen of hij was gek. Ondanks dat zag hij er afgezien van zijn sprookjesachtige kleding zeer opgewekt en monter uit. Minna vond dat blijkbaar ook, want ze kwam dichterbij en besnuffelde de man. De Vechtegeest aaide de hond en Minna leunde vertrouwd tegen hem aan.

 

“Wat bedoelt u met ‘het is eeuwig geleden’ en ‘geroepen worden’?” vroeg ze voorzichtig.

 

“De hoedster van de vuursteen heeft de macht mij te roepen. De goden waren echter tegen ons. Ik hoop er vurig op dat  ik eindelijk wordt bevrijd uit deze tussenwereld.”

 

Ze moest hem naar huis brengen. Waarschijnlijk maakte zijn familie zich al zorgen om hem.

 

“Komt u, ik breng u naar de hoeve. Het is weliswaar nog behoorlijk vroeg, maar ik denk dat ze al wel uit bed zijn.”

 

De oude man keek haar verward aan. “Er is hier toch geen boerderij, hoedster? Ik moet terug naar het heiligdom en dat ligt daar.” Hij wees in de richting van hoeve Scholten-Meilink.

 

Ook goed, als dat voor hem een heilig oord was. “Nou, laten we dan maar eens gaan.” Ze draaide zich om en viel. Waar was de brug? Had ze zich in de richting vergist? Ze keek iets beter om zich heen. Het landschap was, zonder dat ze het had gemerkt, veranderd. Ze stonden niet langer onder aan de oever, maar op en smal pad, dat door een turfachtig landschap liep. De Vecht slingerde als een lint enkele meters verderop links langs hooggelegen weiden. Verderop rechts zag ze een klein bos met berkenbomen. Tussen de bomen graasden runderen, het leken wel Galloways, maar ze waren duidelijk kleiner.

 

Wat gebeurde er? Svenja keek de Vechtegeest aan “Waar zijn we hier? Wat is er gebeurd?” vroeg ze angstig.

 

De druïde keek haar verbaasd aan. “Waar we zijn? We zijn niet ver van de heilige tempel. En wat er is gebeurd? Weet u dat niet? U heeft mij toch geroepen, hoedster van de vuursteen.”

 

“Ik heb u niet geroepen” zegt Svenja. “En in alle ernst, ik heb geen idee wat voor steen u bedoelt en ik ben ook helemaal geen hoedster.”

 

De Vechtegeest wees naar de rode stukje steen, dat Svenja nog steeds in haar hand hield. “Wie deze vuursteen in handen heeft, is heerseres van de tijd. Alleen u kunt mij  roepen en mij eindelijk bevrijden uit mijn verblijf tussen de twee werelden.”

 

“Dit ding zou daarvoor moeten hebben gezorgd? Dat is toch maar een stukje glas”  zei Svenja onzeker.

 

“Deze steen is zo hard, dat alleen het allerheetste vuur van onze goden hem kan vernietigen. De hoedster van onze Vecht-Tempels is tevens de hoedster van de vuursteen. Wanneer ze haar einde voelt komen, geeft ze hem aan haar opvolgster.”

 

“En waarom heb ik de steen nu hier aan de oeverkant van de Vecht gevonden?”

 

“Toen de hoedster me riep, om met mij samen naar onze voorvaders te reizen, werd de tempel overvallen. Ze werd gedood, voordat ze mij kon bevrijden. Sindsdien zit ik gevangen tussen de tijden.”

 

Ze waren verder gelopen, terwijl hij vertelde. In de verte verscheen een bouwwerk, dat vraag herinnerde aan dat van Stonehenge. De Vechtegeest bleef staan. “Ziet u onze tempel? Alleen daar kunt u mij bevrijden en me weer naar mijn eigen tijd terugsturen.”

 

Svenja keek hem aan. “Maar we zijn toch al in uw tijd. Waarom moet ik u dan nog terugsturen?”

 

“We bevinden ons in mijn tijd, ja. Maar zodra de zon ondergaat, zal ik weer verdwijnen tussen de tijden, tenzij u de melodie van de magische steen zoemt.”

 

“Welke magische steen? Ik dacht, dat ik de vuursteen nodig had” zei Svenja.

 

“Om mij te roepen en om mij terug te sturen, moet u de magische steen laten trillen” vertelde de druïde.

 

Ondertussen waren ze aangekomen bij de heilige tempel. Svenja had nauwelijks tijd de ruïnes van de constructie nader te bekijken. Vol ongeloof keek de Vechtegeest om zich heen. “Hij is totaal vernietigd! De magische steen is weg!” Vertwijfeld liet hij zich op de treden van de ruïne zakken.

 

Een magische steen, die je moest laten vibreren? Waarom kwam haar dat zo bekend voor? De `Summstein`! Die stond voor de bibliotheek in Emlichheim. Generaties lang had men zich afgevraagd wat die betekende.

 

 “Vechtegeest” zei ik opgewonden, “ik weet, waar de steen is, maar het is ver weg. En in mijn tijd….” Moedeloos liet ze haar hoofd zakken. 

 

De oude man sloot zijn ogen en lachte. “U heeft de vuursteen, we kunnen tussen de tijden reizen. Snel, houdt de steen in het licht!” 

 

Svenja hield de steen omhoog en de rode steen  begon te stralen. 

 

“Denk aan de plaats waar de steen staat en geef me uw hand” zei de Vechtegeest terwijl hij Minna vasthield aan de halsband. 

 

Ik werd duizelig en sloot mijn ogen. Toen hield het gevoel, dat ze te snel draaide, opeens op. Ze opende haar ogen weer. Ze stonden op het grasveld voor de bibliotheek. Een jong stel keek hen aan. “Een coole truc! Hoe hebben jullie dat gedaan?”  vroeg de man. 

 

“Optisch bedrog!” riep Svenja en trok de Vechtegeest snel naar de grote steen, die half verborgen stond in de haag. 

 

“De magische steen!” riep de druïde opgelucht. “Nu kan ik eindelijk naar huis.” 

 

“Vechtegeest, wat moet ik doen?” vroeg Svenja. 

 

“Leg uw hoofd in de opening en zoem net zo lang tot u de trilling van de steen voelt. En zeg dan met luide stem: ‘Tijd, breng hem naar huis!’” 

 

Ze keek hem aan. “En de vuursteen?” fluisterde ze. 

 

“U bent de hoedster, u kunt mij altijd weer roepen en ik zal komen.” 

 

Ze schudde haar hoofd en overhandigde hem de steen. “Het wordt tijd, dat de steen weer op de plek komt, waar ze hoort. Neem hem mee en kies in uw tijd de juiste hoedster uit.” 

 

De druïde keek haar indringend aan. Toen knikte hij. 

 

Svenja haalde diep adem en legde haar hoofd in de opening van de steen. “Zzzzzzzzzzzzzzz…” 

 

De steen begon diep van binnen te vibreren. Steeds sterker tot Svenja het ook voelde. 

 

“Tijd, breng hem naar huis!” riep ze. Ze verloor haar bewustzijn. 

 

Mensen stonden in een kring om haar heen en keken op haar neer. “Gaat het goed met u?” vroeg een jonge vrouw. Svenja voelde Minna’s snuit aan haar oor en ging rechtop zitten. 

 

“Is het gelukt? Kon hij terug?” vroeg ze aan de omstanders.

 

Ze keken haar verward aan. “Wie?”  vroeg een vrouw. “Nou, de oude man, die naast mij stond” zei een opgewonden Svenja.

 

 

“Maar er stond niemand naast jou. Jij hebt je hoofd in de steen gelegd en bent vervolgens onderuit gegaan. We waren al bang, dat je je hoofd had gestoten of dat je een zonnesteek had opgelopen” zei de jonge vrouw. Ze had lang zwart haar en droeg een Indisch ogende jurk. Ongemerkt gaf ze Svenja een knipoog. Om haar hals hing aan een leren ketting een sieraad. Het was een ronde, robijnrode steen.