Het bruggetje over de Vecht

 

Suzanne Immers

 

Ik typ de 4-cijferige code in op het bedieningspaneel aan de muur. Even later hoor ik een belletje en gaan de twee grote schuifdeuren open. Een muffe geur komt mij tegemoet als ik de trap op loop naar de tweede verdieping. Ik loop de gang door naar de gemeenschappelijke woon- en eetkamer, in de veronderstelling haar daar aan haar tafel te zien zitten, maar haar stoel is leeg. Ik zie een van de andere bewoners stilzwijgend in haar rolstoel zitten en in de hoek hoor ik een andere bewoner zachtjes mompelen. Er is verder niemand te bekennen. Stilletjes loop ik de gang weer op. In de hoop oma in haar eigen kamer te vinden, open ik de deur. Het is een kleine maar gezellige kamer, ingericht met moderne meubels en persoonlijke spulletjes. Overal waar je kijkt hangen familiefoto’s. Ze heeft de leukste kamer van het tehuis, maar ik weet dat dit voor haar niet opweegt tegen het enorme gemis van haar eigen huis, waar ze meer dan 60 jaar lang zo fijn heeft gewoond. Ik zie mijn oma voor het raam zitten, haar ogen gesloten. Ze zit in haar blauwe leren stoel, de stoel waar mijn opa vroeger altijd in zat om naar de vogeltjes in de tuin te kijken en van het warme zonnetje te genieten. Oma is oud geworden. Een jaar geleden liep ze nog in haar eentje door het park naar de supermarkt en nu kan ze nog geen stap zetten zonder haar rollator. Het ouderdomsproces lijkt in dit tehuis dubbel zo snel te gaan en sinds ze hier kwam is ze in rap tempo veranderd in een breekbaar oud vrouwtje. Ik zucht even, loop het kamertje verder binnen en zie hoe mijn oma verrast opkijkt. ‘Oma!’ zeg ik en geef haar een knuffel.

 

‘Kind, wat ben ik blij dat je er bent.’ Oma klinkt opgelucht en kijkt me dankbaar aan. Ik ben dan al wel 21, maar in oma’s ogen blijf ik altijd een klein meisje.

 

‘Natuurlijk oma, ik kom toch altijd weer bij u op bezoek! Hoe gaat het?’ ‘Ik mag niet klagen, maar ik ben ook niet meer de jongste.’

 

Ik pak het voetenkrukje en zet het naast oma’s stoel neer. Zodra ik naast haar zit pakt ze mijn hand vast.

 

‘Zeg, weet jij of opa nog komt vandaag?’ ze kijkt me met haar grote blauwe ogen vragend aan. Het is de vraag die ze elke keer weer opnieuw stelt en waarvan het antwoord altijd even pijnlijk blijft.

 

‘Oma, opa is er niet meer, dat weet u toch?’ probeer ik op een toon te zeggen alsof het de normaalste zaak van de wereld is, om het niet nog pijnlijker te maken.

 

‘Ja, natuurlijk, weet ik dat. Sorry hoor. Ik ben een beetje in de war van het slapen net.’ Oma’s geheugen is de laatste jaren steeds verder achteruit gegaan. In het begin konden we er allemaal wel om lachen als ze weer iets voor de derde keer vroeg of vertelde. Later zagen we in dat het vergeetachtige steeds meer op dementie begon te lijken. Mijn opa weigerde haar op te laten nemen en deed er alles aan om zelf voor haar te blijven zorgen. Dit ging jaren lang goed, tot het moment dat opa zelf ziek werd en een opname in het tehuis onvermijdelijk was. Het aan te moeten zien dat zijn vrouw alleen in een tehuis was, brak mijn opa’s hart; meer dan zestig jaar lang waren ze onafscheidelijk samen geweest en nu werden ze vanwege hun verschillende zorgindicaties eenvoudig door de wet gescheiden. Mijn opa bezocht mijn oma elke dag en dat deed hij tot op de dag waarop hij ons voor altijd verliet. Er wordt gezegd dat mensen met dementie blijven hangen in het verleden, daarom kan mijn oma het waarschijnlijk maar niet beseffen dat haar man die er altijd was, er ineens niet meer is.

 

‘Geeft niks oma, u bent af en toe gewoon wat vergeetachtig,’ zeg ik om haar gerust te stellen.

 

Oma haalt haar schouders op en knijpt zachtjes in mijn hand.

 

‘Zullen we anders een stukje gaan wandelen?’ vraag ik haar om van onderwerp te veranderen. ‘Ja, dat is goed.’ Oma kijkt enthousiast naar buiten. ‘Even een frisse neus halen is wel lekker.’ ‘Waar gaan we heen?’ vraag ik terwijl ik op sta om de rolstoel te pakken. Het blijft even stil, maar dan verschijnt er een ondeugend lachje op het gezicht van mijn oma.

 

‘Weet je waar ik al heel lang niet meer ben geweest?’ Ik kijk haar vragend aan.

 

‘Bij het bruggetje.’

 

Nog steeds niet wetende waar ze het over heeft vraag ik haar welk bruggetje ze bedoelt.

 

‘Het bruggetje waar je opa en ik elkaar voor het eerst hebben ontmoet. Het bruggetje over de Vecht.’

 

Ineens wist ik het weer. Dat bruggetje kende ik uit de verhalen die oma altijd vertelde. Het bruggetje over de Overijsselse Vecht, de rivier een eind verderop, was de plek waar oma als klein meisje mijn opa leerde kennen.

 

‘Oh, dat bruggetje! Maar dat is wel ver lopen oma..’ begin ik, maar op dat moment zie ik de teleurstelling in haar blik. Even twijfel ik, maar dan zeg ik vol goede moed: ‘Maar ik breng u! We gaan naar het bruggetje.’ Oma’s veelzeggende glimlach en de sprankeling in haar ogen bevestigen mij dat ik het
juiste heb gezegd.

 

Het koste wat moeite om oma in haar jas en in de rolstoel te helpen, maar niet veel later lopen we het flatgebouw uit het frisse voorjaarszonnetje tegemoet.

 

‘Daar gaan we oma!’ zeg ik en begin met een vlotte pas aan ons uitstapje. Onderweg vertelt oma mij over vroeger, over haar 7 broers en over de oorlog, waarin zij nog maar een klein meisje was. Verhalen die ik misschien al wel 100 keer heb gehoord, maar waar ik nog altijd graag naar luister. Af en toe geef ik antwoord of vraag haar nog iets, waarop zij vervolgens verder of hetzelfde verhaal nog een keer vertelt; maar wat maakt het uit. Ik zie hoe ze met elke stap dichterbij het bruggetje een beetje opknapt. Dat verwarde oude vrouwtje dat stilletjes in haar stoel zat lijkt nog in het tehuis te zitten. Hier in de rolstoel zit een tevreden oma, die om zich heen kijkt en alles wat ze ziet in zich opneemt. We zijn inmiddels een half uur onderweg als we het water van de Vecht in de verte zien. ‘Kijk oma, daar! Ziet u het water al? Nog eventjes, dan zijn we er.’

 

Oma knikt en kijkt vol verwachting in de richting van het water. Hoe dichter we bij de rivier komen, hoe mooier het uitzicht wordt. Het lijkt alsof het voor mijn oma steeds meer herkenbare uitzicht wonderen verricht. Als zij omkijkt, zie ik dat de blik in haar ogen fris en oplettend is alsof ze uit een diepe slaap is ontwaakt.

 

‘Weet jij hoe de Vecht aan haar naam is gekomen?’ vraagt ze mij ineens. Ik schud mijn hoofd en zet de rolstoel even stil om het waterlandschap wat beter te bekijken.

 

‘Heel lang geleden zou er een prins genaamd Vechtan bij het oversteken van de rivier zijn verdronken. Zijn naam zou voortleven in deze rivier.’

 

Enigszins verbaasd over het feit dat mijn oma dit weet duw ik de rolstoel verder.

 

‘Wist je ook dat schippers hier vroeger op allerlei manieren probeerden hun goederen te smokkelen, om de hoge tolgelden bij de grens te ontlopen?’ Opnieuw verbaasd luister ik gespannen.

 

‘Opa’s vader was ooit schipper, die vertelde altijd van die wilde verhalen.’ Oma glimlacht en net op het moment dat ik verder wil vragen over de schippers zien we het bruggetje in de verte verschijnen.

 

‘Kijk oma, daar is het!’ Ik zie oma turen in de richting waar mijn vinger wijst.

 

‘Ik zie het!’ Ik hoor de opwinding in haar stem. Ik versnel mijn pas nog een beetje en niet veel later komen we bij het bruggetje aan. Midden op de brug zet ik de rolstoel stil en draai hem een stukje zodat oma over het water kan uitkijken. Het is een tijd lang stil. Mijn oma hoeft niks te zeggen om te laten zien hoe blij ze is. Ik zie het aan haar hele gezicht.

 

Ineens zie ik in haar weer de oma die ze vroeger was. De oma die spelletjes met me deed, eindeloos lang winkeltje met me speelde en met wie ik elk weekend koekjes bakte.

 

‘Kijk!’ Mijn oma’s stem haalt me uit mijn gedachten. ‘Daar bij die bomen speelden wij vroeger.’ Vol trots wijst ze naar het rijtje bomen aan de rand van het water.

 

‘En hier heb ik je opa leren kennen. Op dit bruggetje liep hij. We speelden samen bij het water. Och, het was nog echt een schooiertje toen ik hem voor het eerst zag.’ Zwijgend kijken we hoe het water rustig onder het bruggetje doorstroomt. Het water van de Vecht stroomde hier al toen mijn oma nog maar een klein meisje was en nu sta ik hier met haar, bijna 80 jaar later en stroomt het water nog steeds. Het zal ook altijd blijven stromen, net als de herinneringen die van moeder op kind en van oma op kleinkind altijd door blijven stromen. 

 

Het lijkt alsof we al een eeuwigheid op het bruggetje staan als de stilte wordt verbroken door het gerinkel van mijn mobieltje. Het is een bericht van mijn moeder; ze staat in oma’s kamer en vraagt zich af waar oma is. Nadat ik haar snel antwoord geef dat ik met oma aan de wandel ben en wij straks terug bij het tehuis zijn, pak ik mijn oma’s hand vast.

 

‘Oma, het is tijd om weer terug te gaan.’ Het blijft even stil, maar dan hoor ik haar zeggen: ‘Bedankt meisje, dat je me hierheen hebt gebracht.’ De dankbaarheid in haar blik zegt meer dan duizend woorden. In stilte nemen we afscheid van het rustgevende uitzicht. Het uitzicht dat bij oma meer herinneringen heeft opgeroepen dan ik ooit had kunnen vermoeden.

 

Voorzichtig draai ik de rolstoel weer om en loop het brugge-
tje af, terug in de richting van het tehuis. De terugreis is minder gevuld met levendige verhalen over vroeger en feitjes over de Vecht. Sterker nog, hij is enkel gevuld met een zachtjes gesnurk van oma, die tevreden in de rolstoel in slaap is gevallen. Als we na een tijdje terugkomen bij het tehuis zie ik mijn moeder al voor de ingang staan.

 

‘Waar zijn jullie geweest?’ vraagt ze nieuwsgierig. ‘Niemand in het tehuis wist waar jullie waren!’ lachend komt ze op ons af. Op dat moment opent mijn oma haar ogen. Ze kijkt verward om zich heen. Het hoge gebouw van het tehuis werpt een schaduw over haar gezicht. ‘Oh, wat doe jij nou hier?’ vraagt ze als ze mijn moeder ziet.

 

‘Zo, ma, ben je lekker aan de wandel geweest?Z vraagt mijn moeder haar. Als mijn oma niet reageert geef ik antwoord in haar plaats:  Ja, hè oma, we zijn op een heel bijzonder plekje geweest!J Ik laat de rolstoel los en kom voor haar staan. Even schiet er een schok door me heen. In de rolstoel voor me zit weer dat oude verwarde omaatje, dat me met grote ogen wazig aankijkt.

 

‘Waar bent u geweest, ma?’ probeert mijn moeder nogmaals. Ik zie hoe mijn oma eerst mijn moeder en daarna mij vragend aankijkt. Dan haalt ze haar schouders op en zegt zachtjes: ‘Dat weet ik even niet meer hoor.’

 

Er rolt een traan over mijn wang, maar ik veeg hem snel weg. Mijn moeder legt een hand op mijn schouder. ‘Kom maar, dan brengen we oma weer terug naar boven.’

 

‘We zijn bij het bruggetje geweest, oma. Bij de Vecht, daar waar u opa voor het eerst heeft ontmoet.’ Tegen beter weten in probeer ik opnieuw het beeld bij haar op te roepen. Oma kijkt me doordringend aan, glimlacht dan even en knijpt haar ogen zachtjes dicht.

 

‘Ja, natuurlijk meisje..’

 

Ondanks de twijfel in haar stem zegt iets mij dat ze het diep van binnen nog wel weet. Diep in haar hart is ze nog steeds de oma van vroeger, die ik net bij het bruggetje weer even zag. De strijd tegen het monster dat Alzheimer heet is zwaar, maar het is een strijd die niet opgegeven mag worden. Ik druk een dikke zoen op oma’s wang en denk terug aan ons fijne uitstapje en haar dankbare blik van vanmiddag. Ik zucht zachtjes en denk; in tegenstelling tot het water van de Vecht stroomt ons leven helaas niet eindeloos door. Daarom zijn het juist de mooie momenten die tellen en die het allemaal de moeite waard maken. Ook als het geheugen ons daarbij in de steek laat.

 

 

Opnieuw typ ik de 4-cijferige code in en gaan de grote schuif-
deuren open. Opnieuw komt de muffe lucht ons tegemoet. Samen met mijn moeder breng ik oma terug naar de tweede verdieping, wetende dat ik het zonder twijfel weer zou doen als ze me morgen opnieuw zou vragen om naar het brugge-
tje te gaan. Elke keer weer.