Vecht, stromend, kabbelend, spiegelend

 

Door M. de Zon

 

Rivier

Voortdurend stromen

Gedachten gaan, komen

Stromend, kabbelend en spiegelend

Vecht

 

 

 

Donker. Zwart. Of nee, donkerbruin. Koud.

 

Zo zag het er uit. Niets terug te zien van dat blauwe, in de zon glinsterende lint. Zoals het altijd op ansichtkaarten was afgebeeld. Ja, behalve dan op de ansichtkaarten van vroeger. Daar zag je ook vooral bruin en zwart. En grauw.

 

En grauw wás ze. Grijs, bruin, zwart, alle schakeringen grauw in haar hoofd. Zwaar ook in haar lijf. En koud. Net zo koud zoals het water onder haar er uit zag. Hoe zou het eigenlijk zijn, als ze eens over de brug klom en met dat zware lijf in het water plonsde? Net zoals bij de Thermen, in het koude dompelbad? Maar daar knapte ze toch altijd zo van op? Ze grinnikte en geloofde er niets van. In de Thermen was ze bloot, zonder kleren en wist ze zeker dat er daarna een warme douche en een dikke handdoek en een lekker geurtje wachtte. Dat kon ze hier allemaal op de brug nog niet zo ontdekken. Ze was bang dat er eerder een politieauto op haar zou wachten, áls haar zware natte lijf al zou worden ontdekt…..Nou, doorlopen dan maar. Er zat niets anders op. Daarom was ze tenslotte hier. Lopen, wandelen. Langs de ene oever heen, over de brug en dan via de andere oever weer terug. Lopen om de grauwheid weg te dringen in haar hoofd. Om klaarheid te krijgen.

 

‘t Werd stil om haar heen, de stadsgeluiden vervaagden langzaam, lampen gloeiden in de verte en hier en daar liet een meerkoet nog zijn roep horen. Drie rode koeien lagen te herkauwen, zo zag ze, nu ze vlakbij was. Ze lieten haar er nauwelijks langs. “Godsamme jongens, dat kan er ook nog wel bij”... Ze schrok van d’r eigen stem. Alsof het een ramp was, dat die koeien daar lagen. Ze kon er toch wel om heen? 

 

“Boeh, koe, moe” …. ze herhaalde de woorden in haarzelf als een mantra en kreeg langzaam een wandelritme te pakken. “Boeh, koe, moe”, … ja vooral moe was ze. Doodmoe van alle gezeik. Van alle verwachtingen waar ze aan moest voldoen. Eén keer per week bij die op bezoek en één keer per week daar even je hoofd laten zien. Een kopje snert brengen en even vragen hoe het ging. Prachtig hoor, dat “noaberschap” zoals het hier gold. Ze wist niet anders, als kind was dat al zo. Je keek naar anderen om en hielp elkaar daar waar je kon. Ze zag nog zo voor zich hoe haar moeder draafde en rende
en zorgde. En hoe zij omkeek naar iedereen. Familieleden ziek, opa en oma hulpbehoevend,  de oude buurman weduwnaar, dus hup nog even een pannetje soep extra koken en met de buurman naar de dokter. Zijzelf had zich al jong leren zelf te vermaken. Uren boeken lezen, zichzelf onzichtbaar makend.  Tussen de “Russen” de groene rietstengels, zodat niemand haar zag. Wetend, dat er een klus wachtte als ze werd ontdekt. 

 

Ze had het er met de paplepel ingegoten gekregen, behulpzaam zijn voor een ander. Met als gevolg, dat ze van zich zelf van alles moest als er een zieke in haar omgeving was. Anders ging het stemmetje in haar hoofd zeuren. Ging ze zich schuldig voelen. Je moest immers goed zijn voor een ander. Maar ze had er tabak van. Kon niet meer. Was er klaar mee. Hoe lang liet ze dat opvoedkundige stemmetje nog toe in haar hoofd? Ze was toch zeker volwassen nu en mocht en kon zelf bepalen hoe ze haar leven wilde indelen. En wat ze wel en niet deed. Ze hield van de streek, haar tradities, de weilanden en het water. Het Vechtdal. Ze voelde zich er mee verbonden. Maar wilde niet langer verbonden zijn met de verplichtingen die haar werden opgelegd. Soms stilzwijgend. Ze had zich niet vergist. Ze zag heus wel de misprijzende gezichten als ze eens een week een bezoek had overgeslagen. In plaats van te horen te krijgen: ”wat fijn dat je d’r bent” was het altijd maar weer: ”je bent vorige week niet geweest”. En dan boos, met een schuldgevoel, uiteindelijk naar huis.

 

“Boeh, koe, moe” ...klaar was ze er mee. Zo wilde ze niet langer verder. Waarom zou ze nog langer voldoen aan een beeld waar ze niet meer aan kon en wilde voldoen? Het was toch nooit goed genoeg. Dus waarom dan nog telkens zo op zoek naar erkenning? Want dat was het. Daar was ze inmiddels wel achter. Op zoek naar waardering. Juist van hen, van wie ze wist, dat ze het toch niet kreeg. Tenminste, niet zoals zij zelf haar kinderen waardering gaf. Gewoon tegen elkaar zeggen, dat je van elkaar houdt. Elkaar eens flink omhelzen en zoenen. Of soms uren bij elkaar zijn zonder veel te zeggen om op andere momenten diepe gesprekken met elkaar te voeren.

 

‘Moi, ook even uitwaaien”? Pas toen hij dichter bij kwam, zag ze hem. De plaatselijke restauranthouder Bernd en zijn grote honden. Ze aaide de grootste door zijn dikke vacht. Hij schudde zich en vleide zijn kop tegen haar been. Lekker warm. Ze glimlachte. “Dat klinkt grappig uit jouw mond, een groet in het dialect en iets in het Nederlands er achter aan”. “Ja, groeten kan ik wel in de streektaal, maar daar houdt het ook op”. Ze vroeg hem, of hij zijn eigen streektaal, het Utrechts en alles wat bij Utrecht hoort, miste. “Ja, zeker weten”. Hij aarzelde even, zocht naar woorden.  “Ik ben en blijf anders dan de bevolking hier”. ”Helemaal nu ik wat ouder wordt, voel ik dat sterker”. “ Hij viel even stil. “Hoe ik ook mijn best doe en deed, ik heb me nooit  als een van ‘hen’, gevoeld”. Ze keek hem vragend aan. “Dit voelt voor mij als een compliment , dat je dit bespreekbaar maakt, ik ben immers ook een van ‘hen’? “

 

We filosofeerden samen verder, hoe het kwam, dat je je anders voelde. Wat we gemeen hadden, was dat we beiden meerdere malen zijn verhuisd. Telkens iets opbouwen en weer achterlaten. We waren ook beide in diverse landen geweest, hadden verschillende mensen ontmoet, geproefd van verschillende culturen. We hadden ervaren dat elk land, elke streek eigen gewoontes had. Dat het overal anders ruikt en er andere regels golden. Dat maakte het reizen juist zo boeiend. Het ontdekken van het andere. En daar uit meenemen wat je aanspreekt en achterlaten waar je niets mee kon. Of, tenminste, op dat moment niets mee kon.

 

Ik groette en bedankte hem voor het fijne gesprek. Mijn lijf voelde zich niet meer zo zwaar aan en de mantra klonk niet meer door mijn hoofd. Stof tot nadenken, dat had ik zeker gekregen. Dat is er bij gekomen, en toch voelde mijn hoofd zich lichter aan. Fijne man, die Bernd. Dat hij zich zo kwetsbaar durfde op te stellen. Schijnbaar voelde hij zich op zijn gemak bij mij en straalde ik vertrouwen uit. Dat zou ik veel meer moeten doen. Mensen opzoeken die net als ik, ook bewust hadden gekozen om (weer) in de buurt van de Vecht te gaan wonen. Mensen die het groen van de natuur, de rust en de rivier ook zo konden waarderen maar die daarnaast ook op zoek waren naar net iets meer. Naar bezinning, openhartigheid, creativiteit. Die je waardeerden om wie je was. En je respecteerden. Bij wie je anders mocht zijn...

 

Eenmaal thuis nam ze een warme douche en klom lekker loom in bed. Al snel was ze vertrokken naar dromenland.

 

Ze werd wakker van een zonnestraaltje dat op haar gezicht scheen. Ze deed de gordijnen nooit dicht. Dat hoefde hier ook niet. De buren woonde op een flinke afstand, inkijk was er niet. Ze zag een strakblauwe lucht. Tien graden zou het worden vandaag. Niet heel veel, maar met een zonnetje erbij, beloofde het een mooie winterdag te worden. Nog even en het was maart. Als je niet beter wist en naar buiten keek, leek het al een mooie lentedag te zijn. Vogels vlogen af en aan. De twee katten van de buren dolden samen over de Esch. Achter de lichte glooiing in het landschap, wist ze de Vecht. Die hield nooit op met stromen. Als een kronkelend lint bewoog hij zich traag door het landschap. De ene keer kabbelend en de andere keer stormend , jagend. Maar uiteindelijk, op een mooie zomerse dag, werd hij glad als een spiegel, alsof hij zich koesterde in de zon.

 

Het gesprek met de restauranthouder en de dagen en nachten die er op volgden, hadden haar tot inzicht gebracht. Waarom zou ze niet gaan genieten van wie ze was? Van het misschien juist wel anders zijn, van het beste uit twee werelden?  Ze mócht ook regelmatig kiezen voor zichzelf. En “nee” zeggen. Alleen zo kwam ze weer in balans en kon ze er ook zijn voor de ander. Want dat was immers een prachtige waarde die ze mee wilde nemen uit deze streek. Als ze zichzelf accepteerde straalde ze dat ook uit. Ze was goed zoals ze was. Haar roots nam ze altijd met zich mee, ze was een meisje uit het Vechtdal. Nuchter en praktisch. Had een opvoeding genoten van niet kletsen, maar poetsen.  En vooral zichzelf redden. Maar had dat haar juist niet sterk gemaakt? Had ze juist daarom ook  zo leren genieten van de natuur hier? De natuur die geen eisen aan je stelde, die je nam zoals je was.  Enkel er te zijn, maakte al dat je er onderdeel van werd. Zo was die verbondenheid ontstaan. Het tot haar zelf komen in  de rust van de streek, van het kleinschalige, het groen, de bossen en van de rivier. En ja, daarnaast was ze creatief, hield ze van vernieuwing en was ze oprecht geïnteresseerd in anderen en anders denkenden. Dat boeide haar enorm. Ze wilde weten wat een ander bewoog. Hoe hij of zij in elkaar stak. Daar leerde ze en groeide ze van. So what? Dat kon toch prachtig samen gaan?

 

Grappig eigenlijk, de naam “Vecht”. Het was bijna een metafoor geworden de laatste weken. Haar eigen gevecht om er weer bovenop te komen. Bijzonder hoe het wandelen langs de Vecht daarbij had geholpen. 

 

Het beloofde een mooie dag te worden. De Vecht kleurde door het licht richting blauw... nog even, en hij werd zilver...

 

Stilte

Vogels fluiten

Oranje zonsopkomst

Nieuwe dag heerlijke belofte

 

Vechtdal